Gedragskundige instrumenten van de Alliade screening downsyndroom
Student: Eva Ruardij
Opleiding: Pedagogische Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
Jaar: 2025
Cijfer: 8,3
Periodieke screening
Mensen met downsyndroom hebben door genetische aanleg al op relatief jonge leeftijd een sterk verhoogde kans op dementie. Bij de Alliade screening downsyndroom (ASDS) worden ze vanaf 35 jaar periodiek gescreend op ouderdomsaandoeningen, waaronder dementie.
Onderscheidend vermogen dementievragenlijsten
In haar onderzoek keek Eva naar het onderscheidend vermogen (tussen wel en geen dementie) van vier gedragskundige vragenlijsten die bij de screening worden afgenomen: de BPSD-DS-2, DSVH, SRZ en ADESS.
Samenvatting
-
Wat was de aanleiding voor het onderzoek?
Meer mensen met downsyndroom en dementie
Mensen met downsyndroom hebben door genetische aanleg al op relatief jonge leeftijd een sterk verhoogde kans op dementie. Door maatschappelijke ontwikkelingen en betere zorg wordt deze doelgroep steeds ouder. Samen leidt dit ertoe dat er steeds meer mensen zijn met downsyndroom en dementie.Vroeg opsporen
Dementie is (nog) niet te voorkomen of te stoppen. Maar door het vroeg op te sporen, kan de zorg wel worden aangepast aan de veranderende behoeften en wensen van de cliënt.Werken de instrumenten?
Om erachter te komen of iemand dementie heeft, is het belangrijk dat de instrumenten die hiervoor worden ingezet werken: stellen ze vast dat iemand dementie heeft als daar sprake van is en geven ze aan dat iemand geen dementie heeft als dat niet aan de orde is? Daarom onderzocht Eva de gedragskundige vragenlijsten die bij de ASDS voor dementiediagnostiek worden afgenomen. -
Wat was de onderzoeksvraag?
Wat zijn de verschillen tussen deelnemers van de ASDS zonder dementiediagnose, met dementiediagnose en een twijfelachtige diagnose wanneer gekeken wordt naar de totaalscores op de gedragskundige vragenlijsten BPSD-DS-2, DSVH, SRZ en ADESS?
-
Hoe werd het onderzoek uitgevoerd?
Eva keek met cross-sectioneel onderzoek naar de uitkomsten van de BPSD-DS-2, DSVH, SRZ en ADESS bij 84 deelnemers van de ASDS. De vier vragenlijsten werden door gedragskundigen op twee meetmomenten afgenomen. Bij het eerste meetmoment waren in totaal 118 informanten aanwezig, bij het tweede 143.
-
Wat is de eindconclusie?
Uit Eva's onderzoek blijkt dat deelnemers zonder diagnose en met een twijfelachtige diagnose significant van elkaar verschillen op alle vragenlijsten. Hetzelfde geldt voor deelnemers zonder en met een dementiediagnose.
Ze concludeert dat de vier vragenlijsten bij deze doelgroep een goed onderscheidend vermogen hebben, behalve tussen deelnemers met een twijfelachtige diagnose en een dementiediagnose. Om een definitieve diagnose te kunnen stellen, blijft een multidisciplinair klinisch oordeel nodig.
-
Wat is de meerwaarde van het onderzoek voor de cliënt, verwant en zorgmedewerker?
Met een goed werkende combinatie van vragenlijsten en een multidisciplinair klinisch oordeel kan dementie vroeg worden vastgesteld, zodat de benadering, begeleiding en behandeling van de cliënt tijdig kunnen worden afgestemd op zijn of haar veranderende behoeften en wensen.
-
Welke aanbevelingen zijn er?
Eva raadt aan een longitudinale studie met herhaalmetingen en logopedische en medische disciplines uit te voeren om de groepen twijfelachtige diagnose en dementiediagnose verder te onderzoeken.